Knotwilgen zijn karakteristiek voor ons drassige polderlandschap. Het zijn in de winter echte blikvangers.

Als de stam van een wilg op een hoogte van twee meter wordt afgezaagd, wordt hij in de loop der jaren bovenaan steeds dikker. Elk jaar loopt de boom weer uit en ontstaan er nieuwe takken. Op die manier ontstaat een lage, dikke stronk met daarboven een grote takkenbos. Dat zijn de wilgentenen.

Wilgentenen

Vroeger werden de wilgentenen geoogst en bijvoorbeeld tot manden of schuttingen verwerkt. Dat gebeurt nog steeds, maar ook worden veel knotwilgen nu onderhouden door natuurbeschermingsorganisaties, want in hun takken vinden vleermuizen en uilen bescherming.

Knotwilgen

Knotten betekent dat de kruin van een boom verwijderd wordt. Het knotten van wilgen moet om de paar jaar worden herhaald. De takken worden gebruikt als rijshout of om er klompen van te maken. In januari worden overal in Nederland de wilgen geknot. Een boom die eenmaal is geknot, moet eens in de drie tot vijf jaar opnieuw worden geknot. Als dat niet gebeurt, worden de takken te zwaar en zullen ze op den duur afbreken. Ook kan de knotwilg anders inscheuren of zelfs omvallen.

Oorspronkelijk werden bomen geknot om het hout als brandhout, geriefhout en rijshout te gebruiken of om er klompen van te maken. Overigens worden niet alleen wilgen geknot maar ook populieren.